1953 Mijn eerste verkennerskamp

Het eerste verkennerskamp waar ik, 12 jaar oud, aan deelnam was in de zomervakantie van 1953.

De verkennerstroep van De Geuzen hield dat jaar voor het eerst een zomerkamp aan/bij het water in Giethoorn. Hopman Zweers had tijdens zijn werkzaamheden daar een aardig plekje ontdekt in een weiland naast Café Restaurant “de Waterlelie”.

De verkenners gingen altijd per fiets op kamp, maar 100 km fietsen vond de leiding voor de 12-jarigen te ver. Wij gingen daarom samen met oûbaas Stigter eerst een stuk met de bus. In die tijd nam de busmaatschappij de Gelderse Tram Wegen nog fietsen mee boven op de achterzijde van het dak van hun bussen. Bij de GTW-opstel-plaatsen in de Coehoornstraat, tegenover het station in Arnhem, werden onze fietsen opgeladen. Wij met onze bagage, waaronder een door mijn vader van een collega geleen-de slaapzak, in de bus en toen op weg naar Deventer.

Vandaar fietsten we via Olst en Wijhe naar Zwolle. In deze stad had de oûbaas aan de Deventerstraatweg familie wonen. We aten daar ons brood en rustten wat uit.

De route ging verder via onderstaande brug over het Zwartewater bij Hasselt naar   Zwartsluis en vandaar langs de Arembergergracht. Onderweg kwamen we de eerste 2-planks bruggetjes tegen die zo kenmerkend voor deze streek zijn.

In Beltschutsloot werden we met dit, met de hand getrokken, pontje naar de overkant van de Arember-gergracht gezet.

Over smalle fiets-paadjes en dito bruggetjes ging het verder. Met je bagage op je kleine fiets was het wel eng om op zo’n bruggetje te fietsen. Je kon soms op de op- en afrit van zo’n brug je voorwiel niet op de grond houden vanwege het gewicht van je bagage. Je werd trouwens ook moe, want zo’n inspannend stuk had je nog nooit gefietst. Het kon dan ook niet uitblijven dat bij het afrijden van het zoveelste bruggetje ik met mijn voorwiel van de plank af reed en voorover van mijn fiets duikelde. Gelukkig kwam ik niet in het water terecht, waar wel met mijn hand in het prikkeldraad. Pleister er op en weer verder.

Tussen Beulaker- en Belterwijde lag gelukkig weer een breed zandpad[1] met daarnaast, middels paaltjes afgezet, een schelpenpad voor fietsers. waarover je bij de Blauwe Hand kwam. Vandaar was het nog slechts enkele kilometers naar ons terrein naast Café Restaurant de Waterlelie[2]. Deze ansichtkaart stuurde ik naar mijn ouders, waarschijnlijk op hun verzoek…. De oudste verkenners hadden inmiddels de tenten al opgezet.

De patrouille de Eekhoorns, daar hoorde ik bij, kwam in een één-stoks ronde tent (in camouflage-kleuren) te slapen: de “lekke onderzeeër” noemden ze hem. Dat beloofde weinig goeds bij regendagen. Ik had trouwens wel een klein probleempje. Thuis had ik nog steeds de gewoonte om op mijn rechter ring- en middelvinger te zuigen om zo in slaap te vallen. Ik vond zelf dat je dat bij de verkenners niet meer kon doen; de andere jongens zouden me waarschijnlijk uit lachen. Maar gelukkig viel het mee, ik was te moe en viel in slaap zonder op mijn vingers te sabbelen. Sinds dit kamp was deze gewoonte voorbij!

De leiding had voor dit kamp de jongens in drie patrouilles verdeeld. De gehele week hadden we de beschikking over twee houten punters. Eén patrouille mocht de gehele dag met zo’n punter, waarbij ook een zeil en een vaarboom aanwezig waren, op pad. De andere patrouilles wisselden elkaar tussen de middag af. Zij die ’s ochtends in het kamp bleven ruimden het kamp op en maakten de broodmaaltijd, de middagploeg maakte de warme maaltijd.

Het Bovenwijde (meestal uitgesproken als Bovenwiede) is een meer ten oosten van Giethoorn, ongeveer 2 kilometer lang en 1 kilometer breed. Het is ongeveer 1 meter diep, met uitzondering van het uiterste zuiden waar door zandwinning en het opspuiten van een recreatie- eiland in het midden, een veel grotere diepte is ontstaan. Het meer heeft over het algemeen een harde zandige bodem, waardoor er goed geboomd kan worden, wat vroeger ook veel gebeurde met behulp van punters, vlotten en bokken.

Een geweldige ervaring om, al bomende, met zo’n punter door het dorp te varen. Op het Bovenwijde kon je prima zeilen indien je wist hoe je met het zwaardje, tegen het afdrijven, moest omgaan. Want de punters hadden maar één zo’n zwaard, waarschijnlijk uit kosten overweging.  Bij het overstag gaan moest dat zwaard dan op het juiste moment én snel uit het water gehaald worden en worden omgehangen naar de andere zijde van de boot. Bij één van deze manoeuvres verloor de leider die bij ons aan boord was zijn polshorloge. Lange tijd hebben we met z’n allen, kijkend over de rand van de boot, de bodem afgetuurd. Nu, omstreeks 2000, zou je het niet meer geloven, maar toen was het water nog glashelder. We vonden het horloge niet, het was kennelijk onder het zand verdwenen.

Op een van de avonden was er met beide punters een vaartocht. Leiders en enkele jongens waren aan boord. Aan de overzijde van het Bovenwijde werd er op verzoek van de leiders aangeland voor een plaspauze. Angst voor de duisternis? Oûbaas Stigter, hopman Zweers en vaandrig Jorritsma (van de ZT?) gingen van boord.  Zachtjes voeren de punters weg van het eiland, zonder de plassers …. en keerden terug naar de kampplaats. Dikke pret natuurlijk! In de slaapzakken wachtte ieder-een af hoe het zou aflopen. Zouden ze lopende door het water gaan? Nee, op dat eiland stond een huis waar geen licht brandde en daar lag een punter naast. Die wilden ze gebruikten om terug te keren totdat uit een bovenraam geroepen werd! De oûbaas (een jurist) heeft zich verontschuldigd en uitgelegd wat er aan de hand was. De punter zou de volgende morgen terug gebracht worden. Hoe de reacties bij terugkomst waren kan ik me niet meer herinneren; waarschijnlijk was ik al in slaap gevallen.

Als je voor het eerst op zomerkamp[3] ging dan hoorde je de kampdoop te ondergaan. Dat gold ook voor ons. Op een avond werden de nieuwelingen, gekleed in hun zwembroek met daaroverheen een jas, door een leider naar het Bovenwijde gevaren. Daar aangekomen moest je over boord stappen, het is daar ongeveer 70 cm diep, en op weg naar Neptunus gaan. Een oudere verkenner getooid met een omgekeerde pan op z’n hoofd en een baard van riet vervulde de rol van Neptunus. Enkele anderen fungeerden vermomd als zijn secondanten. Zij smeerden je helemaal in met modder, kreeg dan een “vissendrol”[4] te eten en moest je dan onder water reinigen. De oudste jongens hadden de lol, de groentjes stonden te bibberen van spanning.

Deze foto is door buurman Trippensee genomen toen ik vermoeid op 1 Augustus 1953 thuis kwam. Van die jas herinner ik mij dat hij, evenals mijn fiets, tweedehands was.

 

 

 

 

 

 

 

[1] Later is over deze dam de weg Beukers-Blauwe Hand aangelegd.

[2] De ansichtkaart die ik in 1953 aan mijn ouders stuurde.

[3] Eind 2019 hoorde ik van mijn nicht Ria van Wier-Taanman: “Als jij met de scouting op stap was, heb ik vaak gelogeerd bij jouw ouders en Tom”

[4] Dat was een stuk nat gemaakt roggenbrood met veel zout en peper er in.

De foto’s van de GTW-bus, de brug bij Hasselt en het trekpontje zijn in 2021 van internet “geplukt”

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.